Joshua 2

1) heimelijk verspieden zouden,

Hebreeuws, stilzwijgende; dat is, hij had dit het volk niet geopenbaard, gelijk Mozes gedaan had toen hij twaalf mannen uitgezonden heeft; Num. 13:2, en Num. 32:8.

Nu 13.2 32.8

2) Sittim,

Gelegen in het land der Moabieten, waar zich de Isra‰lieten verlopen hebben met hoererij en met afgoderij met den Ba„l Peor; Num. 25:1.

Nu 25.1

3) Jericho.

Jericho werd naderhand toegedeeld de stam van Benjamin; omtrent honderd vijftig stadi‰n van Jeruzalem, zestig van de Jordaan. Dit is de eerste stad, die de Isra‰lieten met geweld hebben aangetast. Zij was gelegen in een effen vruchtbaar land, waar vele palmbomen wiessen, waarvan zij de palmstad genoemd wordt; Deut. 34:3; Richt. 1:16; 2 Kron. 28:15.

De 34.3 Jud 1.16 2Ch 28.15

4) van een vrouw,

Anders, ener vrouw, die een hoer was. Het Hebreeuwse woord betekent ook een waardin; maar Hebr. 11:31 en Jak. 2:25 wordt Rachab uitdrukkelijk een hoer genoemd.

Heb 11.31 Jas 2.25
5) had hen verborgen;

Hebreeuws, had hem verborgen; te weten, elk een van hen.

6) zeide aldus:

Anders, en zij zeide, het is recht.

7) onder de vlasstoppelen,

Hebreeuws, in het vlas van het hout; aldus schijnt genoemd te zijn het vlas dat ruw is en zijn stoppels nog bij zich heeft. Er zijn er, die menen dat bij het vlas van het hout te verstaan is boomwol, hetwelk ? en ? van de Grieken genoemd wordt, hetwelk in Syri‰ en Assyri‰ veel gevonden werd.

8) veren;

Versta hier, het veer of veren, waar men over de Jordaan pleegt te varen; opdat men hen daar niet zou overlaten.

9) poort toe,

Te weten, de stadspoort, opdat die verspieders, indien zij nog in de stad waren, niet zouden kunnen ontkomen.

10) ulieder verschrikking

Dat is, verschrikking uliever halve of vanwege ulieden.

11) verbannen hebt.

Zie Deut. 2:34.

De 2.34
12) zo versmolt ons hart,

Dat is, wij hebben al onzen moed of courage verloren. Zie deze manier van spreken ook Joz. 5:1, en Joz. 7:5; Deut. 1:28, en Deut. 20:8; Jes. 13:7; Ezech. 21:15; Nah. 2:10.

Jos 5.1 7.5 De 1.28 20.8 Isa 13.7 Eze 21.15 Na 2.10
13) huis,

Dat is, geslacht. Zie Joz. 6:23,25.

Jos 6.23,25
14) onze zielen van den dood redden zult.

Dat is, onze personen.

15) Onze ziel zij voor ulieden

Dat is, wij zullen u en de uwen verschonen en beschermen, al zou dit ons het leven kosten.

16) gijlieden deze onze zaak

Dat is, gij of iemand van de uwen.

17) trouw bewijzen.

Hebreeuws, doen.

18) onschuldig zijn

Dat is, vrij. Alzo ook Joz. 2:20.

Jos 2.20

19) van dezen uw eed,

Dat is, van den eed, dien gij ons afgenomen hebt.

20) zijn bloed zij op zijn hoofd,

Dat is, die zij zelf schuldig daaraan, indien zijn bloed vergoten wordt.

21) op al den weg gezocht,

Te weten, naar de Jordaan toegaande, maar zij zochten hen op het gebergte niet, waar zich de verspieders onthielden.

22) Alzo keerden die twee mannen weder,

Dat is, zij kwamen weder op hun rechten weg, van welken zij geweken waren, om niet te vallen in de handen dergenen, die hen vervolgden.

23) voeren over,

Te weten, over de Jordaan.

24) al wat hun wedervaren was.

Hebreeuws. Al wat hen gevonden had.

Copyright information for DutKant